scier
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
scier |
sciais |
scié |
eerste groep | volledig |
scier
- overgankelijk, (techniek): doorzagen, zagen, bijvoorbeeld van een plank
- (spreektaal) met stomheid slaan
- «J'suis scié!»
- Ik sta paf! [1]
- «J'suis scié!»