We schrijven ergens tussen het jaar 500 en 800 na Christus. Of om eerlijk te zijn: schrijven kunnen we niet, want het merendeel van de vroegmiddeleeuwse bevolking is analfabeet. In het Frankische Rijk, dat wat we nu Frankrijk, Zwitserland en België noemen, wordt nog altijd Latijn gesproken – al is het Frans in opkomst.

Sinds de val van het Romeinse Rijk is de aanvoer van papyrus uit Noord-Afrika beperkt. Zij die kunnen schrijven doen dat daarom op perkament van dierenhuid, of op houten tabletten besmeerd met bijenwas. En hoewel er geen adressen zijn en een bezorgsysteem nog niet bestaat, zijn er in middeleeuws Europa brieven in overvloed.

Middeleeuwse brieven waren niet privé

‘Brieven vervulden een sleutelrol in de middeleeuwse samenleving,’ zegt Robert Flierman, universitair docent middeleeuws Latijn aan de Universiteit Utrecht. ‘Tien jaar geleden deed ik onderzoek in de Vaticaanse bibliotheek. Daar kwam ik brieven tegen van Gregorius VII: een roemruchte paus die ruzie had met zo’n beetje heel Europa. En die ruzies vocht hij uit per brief. Niet door één persoon aan te schrijven, maar ‘alle gelovige bisschoppen van Gallië’, of ‘al mijn getrouwe volgelingen in Duitsland’. Ik vroeg me af: hoe werkte dat – briefbezorging in een premoderne samenleving zonder postsysteem? Dat wilde ik onderzoeken.’

Om dat te doen ontving Flierman in 2021 een beurs van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Zijn onderzoek zal in totaal vijf jaar in beslag nemen, maar nu, na zo’n anderhalf jaar speurwerk, trekt hij alvast een voorzichtige eerste conclusie. ‘Brieven waren in de Middeleeuwen niet privé,’ zegt Flierman. ‘Het waren publieksdocumenten. Je bode speelde dus een sleutelrol: hij trotseerde de gevaren van de route onderweg, droeg de brief voor en gaf uitleg waar nodig. Soms bracht hij geschenken mee, of onderhandelde achteraf nog wat. Het maakte het geschreven woord misschien wel ondergeschikt aan de mondelinge boodschap.’

De brief als performatief medium

Fliermans project benadert de middeleeuwse brief als ‘een performatief medium’, zo stelt de website van het NWO. De middeleeuwse bode, zo stelt Flierman, vervulde de rol van een performer, een diplomaat en een onderhandelaar in een. ‘Het spectaculairste voorbeeld daarvan is misschien wel de zogenoemde consensusbrief,’ zegt de onderzoeker.

‘Dat is een brief die werd verstuurd door een stad als er een nieuwe bisschop was gekozen. De stad schreef dan een brief aan de koning waarin de verkozen kandidaat aan hem werd voorgesteld. En die kandidaat moest die brief dan zélf aan het hof bezorgen. Deed hij dat niet goed, dan kon het vreselijk misgaan: er zijn gevallen bekend van kandidaten die werden afgevoerd of zelfs gevangengenomen. Een Game of Thrones-achtige situatie, waar ontzettend veel van afhing.’

Een bode op de knieën

‘Een ander intrigerend dossier is dat van koningin Radegundis,’ vertelt Flierman enthousiast. ‘Een zesde-eeuwse prinses die werd uitgehuwelijkt aan de Frankische koning Chlotar.’

Radegundis was toen pas zeventien jaar en moest niets hebben van Chlotar, die ook wel Chlotarius wordt genoemd. Als het haar na enkele jaren lukt het huwelijk te ontbinden, sticht ze een klooster in het Franse Poitiers. Daar leeft ze in rust en vrijheid, tot ze na een tijd verneemt dat Chlotar zich in de buurt van het klooster bevindt. Hij wil haar hertrouwen, hoort ze. Maar daar is Radegundis niet van gediend.

‘Ze stelt een brief op,’ zegt Flierman. ‘Niet aan Chlotar zelf, maar aan een bisschop in zijn gevolg. Hem instrueert ze om, precies op het moment dat de koning het graf van een heilige bezoekt – en dus vervuld is van geloof –, zich op de knieën te laten vallen en hem te smeken om Radegundis niet uit het klooster te halen. Zo orkestreert ze een performance waarin ze haar ex-man onder druk zet, en hem tegelijkertijd de mogelijkheid biedt met opgeheven hoofd haar verzoek te honoreren. Het was gewoon keiharde diplomatie.’

Headshot of Merav Pront

Merav Pront is digital editor bij National Geographic en schrijft daarnaast geregeld voor het magazine. Tijdens haar studie sociale geografie leerde ze lokale fenomenen in een internationale context plaatsen. Als freelance journalist zoekt ze naar de kleine verhalen achter het grote nieuws. Ze schrijft onder meer voor de VPRO en het Nationaal Holocaustmuseum.